Populaire muziek is nauw verbonden met de opnamestudio's waarin het is gemaakt: The Beatles zijn ondenkbaar zonder Abbey Road Studios in Londen, het typische geluid jongensbands uit de jaren 90 kwam uit de Zweedse Cheiron Studios en zonder de Jamaicaanse geluidslaboratoria van King Tubby en Lee “Scratch” Perry zou er ook geen dub zijn.
Ook de CAN-studio speelde een centrale rol. Niet alleen voor de muziek van de gelijknamige band, maar ook voor de Duitse en internationale popmuziek. Sfeer, akoestiek, speciale technische uitrusting en de persoonlijke invloed van de medewerkers maakten deel uit van de muziek die hier werd gecreëerd.
In 1971 verhuisde CAN zijn oefenruimtes in kasteel Nörvenich naar een voormalige bioscoop in de gemeente Weilerswist. Met filmmuziekopdrachten hadden ze geld verdiend, waarmee ze hun eigen creatieve ruimte wilden creëren.
De bandleden waren: Irmin Schmidt, Jaki Liebzeit, Holger Czukay en Michael Karoli. De bekendste van de wisselende zangers is Malcom Mooney Damo Suzuki. Een aantal van de bandleden hadden gestudeerd bij Karl-Heinz Stockhausen, die destijds aandacht trok met zijn studio-experimenten. Later zetten zij de rockmuziek zelf op de kop: ze wisselden instrumenten uit, lieten zich beïnvloeden door niet-Europese muziek en tijdens hun jams wird er altijd een tape opgenomen, waarvan de delen later in elkaar werden gezet.
Om dag en nacht te kunnen repeteren, bekleedden ze de hal met matrassen uit Bundeswehr-voorraad. Dit zorgde voor een geluidsschild van buitenaf en dus voor een goede relatie met de buren. Een leuk neveneffect, door de matrassen, was het "droge" geluid, waardoor er weinig geluiden uit de ruimte op de opnamen terecht kwamen. Toch vond de band het belangrijk om de “sfeer” vast te leggen: het kraken van een stoel of de geluiden uit de tuin. Over de matrassen werden kleurrijke, psychedelische doeken gehangen en overal kon je op krukken en banken plaatsnemen.
Opvallend was echter de structuur van de "Inner Vision Studio", zoals die aanvankelijk heette: dit omdat de controlekamer en de opnamekamer niet gescheiden waren. De 8-kanaals mengtafel waarop de vroege albums van CAN werden gemaakt, stond midden in de kamer. Dit systeem is later ook behouden gebleven. Tot halverwege de jaren zeventig bleef de technische uitrusting van de band bescheiden, waardoor er weinig ruimte was voor het corrigeren van fouten of uitgebreide microfoonbewerkingen. Achteraf concluderen de bandleden dat hun geluid door de speciale ruimte die de studio bood én de beperkingen van de technologie is gevormd.
In 1978, nadat CAN was opgeheven, nam René Tinner de studio over. Hij werkte eerder in Weilerswist en kwam na, kort werkzaam te zijn geweest in een andere studio, terug met een idee: hij wilde van de experimentele ruimte een commerciële muziekstudio maken. Dit kwam echt op gang in de bioscoop, die omgedoopt was tot CAN-Studio, na de eerste hit: „Silberblick“ die door Joachim Witt hier was opgenomen. Met de inkomsten uit deze productie financierde hij de aanschaf van de CS-V mengtafel, de kern van de collectie in het rock’n'popmuseum.
en internationale acts, die door Tinner werden geproduceerd en die de unieke sfeer van de zaal waardeerden. De grootste producties van Tinner waren waarschijnlijk de opnames met Fury in the Slaugtherhouse en met Double Marius Müller-Westernhagen. Zijn succesvolle album Halleluja kwam tot stand in de CAN-studio. Ook hier, net als bij de band CAN, stond het live-gevoel op de voorgrond tijdens de opnamen.
In de loop van de jaren had de studio zich ontwikkeld tot een professionele krachtpatser: 24-sporenmachines, een Hammond-orgel en tientallen synthesizers van analoog naar digitaal. De studio is halverwege de jaren 2000 verhuisd naar het rock’n’popmuseum. Hier is de studio, op zijn hoogtepunt qua apparatuur, te bewonderen in de kelder.
This website uses cookies to ensure you get the best experience on our website.